Candida Höfer: Orte Jahre

In: Obscuur #16, 2000, p. 80.


Binnen het idioom van de Becherschule werkt Candida Höfer (°1944) aan een persoonlijke beeldtaal die niet altijd in het zog van de voorgeschreven methodiek blijft hangen. zo neemt zij wel de typologische benadering en het principe van de thematische constante over (sinds het einde van de jaren 1970 voert Höfer een vergelijkend onderzoek naar ruimtelijke modellen en hun onderlinge verbanden) en kiest ze eveneens voor een afstandelijke, wetenschappelijk georiënteerde werkwijze. Toch is het er Höfer niet om the doen esthetisch perfecte beelden af te leveren. Hun onvolmaaktheden — de beperkte scherpte-diepte, korrelige kleuren en lichtjes gekantelde kadrering — zijn ten dele ook hun kracht. De presentatie blijft ingetogen door bescheiden formaat en vorm. Höfers gevoelsmatig kleurgebruik (door de minimalistische vormgeving in deze publicatie met een sterrol bedeeld) en fascinatie voor atmosferische lichtinvallen en sfumato-effecten zijn naar Bechernormen wellicht haar grootste stilistische buitenbeentjes.

Zo komt het althans toch mooi tot uiting in de vijf beeldencycli die dit boek ordenen, waarin het stadsportret Liverpool (1968), de omvangrijke reeks Türken in Deutschland (1972-1979) en de dia-installatie 80 Pictures (1990) ruim worden aangevuld met Höfers twee bekendste reeksen in progress. Onder de noemer Orte vinden we haar serene interieuropnamen van publieke ruimten in grote steden, zoals musea, universiteitsbibliotheken, kuuroorden, archiefdepots en stationsrestaurants. Louter functionele 'Innenräume', vacuüm getrokken plekken zonder privaat karakter. De omkadering en architectuur is vaak eclectisch en dat interesseert Höfer: "Deze beelden handelen over de manier waarop openbare ruimten een invulling krijgen, en hoe de oorspronkelijke identiteit van een gebouw hierdoor steeds bijgestuurd wordt". In de vroegste opnamen zien we nog mensen, anoniem tafelend in Wartesaal Köln I (1981) of als minuscuul kleine silhouetten in Museum Folkwang Essen (1982), maar vooral veel meubilair; lege stoelen, keurig op rij gezet en aan lege tafels geschoven. De ritmiek van aaneengeschakelde archiefkasten, stapelingen op plafondhoge boekenrekken, of in een museale context, verzamelingen van gipsen replica's en opgezette dieren... In de fotowerken van Höfer lijkt alles eeuwig te wachten.

De laatste reeks, Zoologische Gärten, bekijkt het architecturale landschap in dierentuinen. Het accent ligt ook hier op het decor en de gecultiveerde ruimte. De dieren die erin leven staan als Fremdkörper in artificiële biotopen, hun isolement en totale vervreemding van hun natuurlijke omgeving zijn tegelijk schrijnend en lachwekkend absurd om te zien. Höfer benadert in deze werken de spanningsboog tussen het vreemde en het vertrouwde op een anekdotische, minder neutrale manier. Soms lijkt het alsof zij per ongeluk een opname maakt, met 'foute' cadrages als gevolg: drie exotische vogels halen nog nét de onderste beeldrand in Zoologische Garten Bronx II (1999), de giraf rechts in beeld in Bronx I wordt daarentegen meedogenloos doormidden gesneden. Een betekenisvol feit, dat zich binnen de sobere vormgeving en de streng-thematische structuur van dit boek duidelijk articuleert.

Previous
Previous

De constructie van de Ander (2002)